In de Tussenoorlogse periode, ontwikkelden zowel Frankrijk als België versterkingssystemen om hun verdediging te verstevigen, meer bepaald langs hun grenzen met Duitsland.
In Frankrijk, vormt de Maginotlinie (gebouwd tussen 1928 en 1940) een enorm defensief netwerk dat loopt van het Kanaal tot de Middellandse Zee. Langs de grens met Duitsland is deze linie samengesteld uit een bijna aaneenschakeling van betonnen pantserversterkingen, prikkeldraad, artillerie- en machinegeweerposten. Zij moeten het mogelijk maken, in geval van een plotse aanval, de vijand te laten vertragen en het leger de tijd laten om de troepenmobilisatie te voltooien.
In België lag, vanaf 1933, de Minister van Defensie, Albert Devèze, mee aan de basis van de bouw van een netwerk aan betonnen en gewapende schuilplaatsen. Deze had tot doel de landsgrens ten oosten te beveiligen in de provincies Luik en Luxemburg.
Op hetzelfde ogenblik bouwden de Duitsers eveneens versterkingen. De “Westwall”, ook “ Siegfriedlinie” genoemd, strekt zich uit over 630 km van Nederland tot Zwitserland. Het bestrijkt hiermee bijna de totale westelijke grens van Duitsland.